1 Het lijden kan worden beschreven c.q. inzichtelijk worden gemaakt met behulp van het schema van Kimsma.

3.13 Na afloop van de procedure

De SCEN-arts kan contact met de arts opnemen om te bespreken hoe de procedure is verlopen, zo nodig steun te verlenen, en om feedback te krijgen over zijn optreden als SCEN-arts. De SCEN-arts stelt zich toetsbaar op en bespreekt mogelijke verbeterpunten met de arts. De SCEN-arts kan de arts vragen om na de euthanasiemelding het oordeel van de RTE door te geven.

Soms hebben nabestaanden inzagerecht in het medisch dossier en kunnen zij daardoor kennis nemen van het SCEN-verslag. Ook als er vragen zijn van de naasten over het optreden of het verslag van de SCEN-arts, blijft de arts het centrale aanspreekpunt over de euthanasie.

3.12 Overdragen aan andere SCEN-artsen

Wanneer de SCEN-arts zich (op onderdelen) onvoldoende bekwaam acht tot het geven van een oordeel, raadpleegt hij een collega SCEN-arts die wel bekwaam is op dat terrein. Het is ook mogelijk dat de SCEN-arts, na overleg met de arts, de casus overdraagt aan een collega SCEN-arts met deze expertise (zie ook paragraaf 4.6 en paragraaf 4.8).

3.11 Geldigheid consultatieverslag

Een consultatieverslag heeft een beperkte geldigheidsduur. Hoe lang deze is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. In de regel blijft het verslag van toepassing zolang de omstandigheden van de patiënt niet wezenlijk veranderen en het ziekteproces verloopt zoals verwacht. Daarbij zal het vaker gaan om dagen of weken dan om maanden. Als er langere tijd is verstreken, dan is een tweede contact met de SCEN-arts aanbevolen.

De SCEN-arts wijst de arts erop dat in het modelverslag voor de melding van de euthanasie uitleg gegeven moet worden als er enige tijd zit tussen consultatie en uitvoering van de euthanasie. Bijvoorbeeld, wat is er veranderd aan de situatie waardoor de euthanasie aanvankelijk niet, en later toch is uitgevoerd? De SCEN-arts kan de arts adviseren of in een dergelijk geval het opnieuw raadplegen van een SCEN-arts raadzaam is. Als er onduidelijkheid bestaat, bijvoorbeeld over het lijden of het verzoek, kan een tweede bezoek aan of telefonisch contact met de patiënt nodig zijn. Soms volstaat een telefonisch consult tussen SCEN-arts en arts. 

3.10 Consultatieverslag

De SCEN-arts geeft in een helder en volledig beargumenteerd oordeel aan of naar zijn mening wordt voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Het eindoordeel wordt per zorgvuldigheidseis onderbouwd en volgt logisch uit de eerdere beschrijvingen en overwegingen. Het is aan te bevelen om gebruik te maken van het Modelverslag SCEN-arts zodat zeker is dat alle relevante informatie verstrekt wordt. De SCEN-arts houdt er bij het formuleren van het verslag rekening mee dat het verslag mogelijk ingezien kan worden door de patiënt, daar het verslag onderdeel uitmaakt van het medisch dossier van de patient.

Het proces is afgerond als een consultatieverslag aan de arts is verstuurd en (zo nodig) toegelicht. De SCEN-arts kan door de arts worden bevraagd over de kwaliteit van het verslag.

De SCEN-arts overlegt met de arts over de termijn waarop het consultatieverslag geleverd kan worden. In principe wordt het consultatieverslag binnen enkele dagen aangeleverd. De SCEN-arts neemt daarbij de regels voor het delen van medische gegevens in acht (zie KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens). De arts dient (buitengewone omstandigheden daargelaten) vóór de uitvoering van de euthanasie het schriftelijke verslag te kunnen lezen. Als dit niet mogelijk is, moet de arts op andere wijze van de inhoud van het verslag op de hoogte zijn geraakt. De SCEN-arts neemt zelf, wanneer door omstandigheden het consultatieverslag langer op zich laat wachten, zo spoedig mogelijk contact op met de arts en geeft aan op welke termijn het consultatieverslag te verwachten is en waarom de vertraging is ontstaan.

3.9 Conclusies consultatie

De SCEN-arts spreekt tijdens het bezoek aan de patiënt geen (voorlopig) oordeel uit aan de patiënt of naasten, tenzij daarover afspraken zijn gemaakt met de arts. Het blijft uiteindelijk altijd de taak van de arts om het oordeel van de SCEN-arts (zo snel mogelijk) met de patiënt te bespreken.

De SCEN-arts onthoudt zich in elk geval van het bespreken van een oordeel als er nog onduidelijkheden of twijfels bestaan. Dit biedt de SCEN-arts de ruimte om de onduidelijkheden te onderzoeken, bijvoorbeeld door onduidelijkheden te bespreken met de arts, aanvullende informatie te raadplegen of nogmaals met de patiënt te spreken. Hij kan ook de arts adviseren om specifieke deskundigen te raadplegen, bijvoorbeeld bij vragen rond wilsbekwaamheid of behandelopties. De SCEN-arts kan daarnaast zelf een andere SCEN-arts of deskundige raadplegen als er nog onduidelijkheden bestaan.

De SCEN-arts wordt bij een consultatie niet gevraagd om een behandeladvies. Wanneer de SCEN-arts op grond van zijn observaties vermoedt dat er nog redelijke alternatieven bestaan die niet of onvoldoende zijn besproken met de patiënt – bijvoorbeeld rond palliatieve zorg – dan bespreekt de SCEN-arts deze met de arts en niet met de patiënt. Het is vervolgens aan de arts om deze alternatieven met de patiënt te bespreken en te verkennen of dit redelijke behandelopties zijn voor de patiënt. De SCEN-arts concludeert in dat geval dat (nog) niet aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.

Ook een consultatie met het oordeel dat er (nog) niet is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen is een formele consultatie. Bij een negatief SCEN-oordeel besteedt de SCEN-arts in het verslag extra aandacht aan de onderbouwing van zijn oordeel en biedt hij aan dit inhoudelijk met de arts te bespreken.

Als de SCEN-arts heeft geconcludeerd dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan omdat er redelijke andere oplossingen bestaan, dan kan het zijn dat de SCEN-arts in het vervolg van de procedure, bij een tweede consultatie, niet meer onafhankelijk is. Dit is met name het geval als de SCEN-arts invloed heeft gehad op de behandeling die de patiënt inmiddels heeft ondergaan. Dat betekent dat in die gevallen een andere SCEN-arts de consultatie moet overnemen. Als het advies van de SCEN-arts slechts ondersteunend is, zoals het advies om af te stemmen met een palliatief zorgteam of pijnpoli, dan kan in de regel volstaan worden met een addendum bij het eerdere oordeel.

Hoofdstuk 3
De consultatie

HOOFDSTUK 3
De consultatie

3.8 De zorgvuldigheidseisen

De SCEN-arts beoordeelt of aan de zorgvuldigheidseisen a t/m d van de euthanasiewet is voldaan. De SCEN-arts beoordeelt dit mede op basis van zijn eigen bevindingen.

De SCEN-arts toetst de zorgvuldigheidseisen a t/m d van de euthanasiewet, te weten:

a.     Vrijwillig en weloverwogen verzoek

  • De SCEN-arts beoordeelt of de patiënt wilsbekwaam is ten aanzien van het euthanasieverzoek.

  • De SCEN-arts gaat na of de arts tot de conclusie heeft kunnen komen dat het verzoek van de patiënt vrijwillig en weloverwogen is. Hierbij kan een rol spelen of al vaker gesprekken zijn geweest over het euthanasieverzoek en hoe consistent de patiënt in zijn verzoek is.

  • Hij betrekt elementen als beïnvloeding, druk door anderen en het (eventueel schriftelijk) euthanasieverzoek.

b.     Uitzichtloos en ondraaglijk lijden

  • De SCEN-arts gaat na of de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De SCEN-arts moet dat kunnen beargumenteren (navolgbaar maken) door het lijden van de patient in kaart te brengen.

  • De SCEN-arts brengt het lijden in kaart vanuit het perspectief van de patiënt.1 Hij beschrijft wat de huidige klachten, symptomen en/of eventueel functieverlies betekenen voor de patiënt. Ook beschrijft hij of er sprake is van verergering van het lijden in de afgelopen periode en waaruit dat blijkt. De SCEN-arts brengt in kaart waarom de patiënt het huidige lijden ondraaglijk vindt, welke klachten, symptomen en/of functieverlies de patiënt het ergst vindt en waarom. Hij geeft weer hoe de patiënt zijn situatie ervaart. De SCEN-arts onderzoekt of er in de toekomst (een toename van) lijden te verwachten is als gevolg van mogelijke verergering van klachten, symptomen en/of functieverlies en waarop deze verwachting is gebaseerd. Hij bekijkt hoe de patiënt een mogelijke verergering beleeft.

  • De SCEN-arts beschrijft de omgevingsfactoren die van invloed zijn op de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt. Denk aan woonsituatie, draagkracht/last, hulpbehoefte, beschikbaarheid van mantelzorg en sociaal netwerk.

  • De SCEN-arts gaat na of er voldoende (onafhankelijke) deskundigen zijn geraadpleegd volgens de geldende richtlijnen (bijvoorbeeld bij patiënten met een psychische stoornis of patiënten met vergevorderde dementie).

c.     Voorgelicht over de situatie

  • De SCEN-arts onderzoekt of de arts de patiënt heeft voorgelicht over de situatie van de patiënt en de vooruitzichten. Ook bekijkt hij of de patiënt hier een adequaat beeld van heeft.

d.     Redelijke andere oplossingen

  • De SCEN-arts beoordeelt op grond waarvan de patiënt en de arts tot de overtuiging zijn gekomen dat er geen redelijke andere oplossingen zijn voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt.

  • De SCEN-arts exploreert welke therapeutische en palliatieve maatregelen zijn ingezet en wat daar het resultaat van was. De SCEN-arts bekijkt daarbij waarom een eventueel behandel- of zorgperspectief in de ogen van de patiënt en behandelend arts al dan niet een redelijke andere oplossing vormt.

De SCEN-arts komt op basis van bovenstaande punten tot een zelfstandige oordeelsvorming. De SCEN-arts oordeelt zo objectief en feitelijk mogelijk of is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet en oordeelt niet strikter of ruimer dan de wet. De SCEN-arts draagt zorg voor een deskundig en onpartijdig oordeel.

3.7 Het gesprek met de patiënt

Uitgangspunt is dat de SCEN-arts (een deel van) het gesprek met de patiënt voert zonder andere aanwezigen, zoals naasten, om de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek te kunnen vaststellen en bijvoorbeeld druk van buitenaf uit te sluiten.

Als de patiënt niet meer in staat is om verbaal te communiceren, blijft het wettelijke vereiste gelden dat de SCEN-arts de patiënt persoonlijk ziet en op een andere wijze via uitingen vaststelt dat sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Het kan hierbij gaan om non-verbale communicatie. De SCEN-arts vermeldt dan in het consultatieverslag op welke wijze de communicatie heeft plaatsgevonden en licht toe waarom hij overtuigd is van de vrijwilligheid van het verzoek van de patiënt. Soms is het nodig dat de SCEN-arts op een later moment terugkomt, wanneer de patiënt beter aanspreekbaar is.

3.6 Start van de consultatie

De SCEN-arts komt op het afgesproken tijdstip bij de patiënt, heeft voldoende tijd gereserveerd voor het gesprek en zorgt dat het gesprek ongestoord, in een veilige omgeving en in alle rust kan plaatsvinden.

De SCEN-arts vraagt na aan de patiënt en (eventueel) aanwezige naasten of het doel van het gesprek voldoende duidelijk is en stelt hen zo nodig op hun gemak. De SCEN-arts is zich bewust van de feitelijke en emotionele betekenis die patiënten en naasten kunnen toekennen aan een consultatie van de SCEN-arts. Hij heeft daar voldoende aandacht voor. De SCEN-arts maakt de patiënt en de naasten duidelijk dat de SCEN-arts geen toestemming geeft aan de arts om euthanasie uit te voeren, maar dat de SCEN-arts oordeelt of is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen.

3.5 Bestuderen van documentatie voorafgaand aan consultatie

De SCEN-arts bestudeert voorafgaand aan het bezoek aan de patiënt (een kopie van) de relevante gegevens uit het medisch dossier, inclusief alle relevante specialistenbrieven, eventueel aanwezige adviezen van (onafhankelijke) deskundigen, een eventueel aanwezig schriftelijk euthanasieverzoek en andere benodigde documenten. Eventuele verslagen van eerdere consultaties zijn ook onderdeel van het medisch dossier en relevant voor de SCEN-arts. Het is aan de arts om de SCEN-arts van de juiste documentatie te voorzien en daarbij de regels voor het delen van medische gegevens in acht te nemen (zie KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens). De SCEN-arts geeft aan welke informatie hij nodig heeft.

De SCEN-arts is zich ervan bewust dat hem niet wordt gevraagd om een oordeel te geven over de behandeling van de patiënt. Hij vraagt alleen documenten op bij de arts die relevant zijn voor het beoordelen van de euthanasiewens.

3.4 Planning van het consultatiebezoek

De SCEN-arts bespreekt met de arts wanneer het bezoek aan de patiënt plaatsvindt, wanneer en op welke wijze terugkoppeling gegeven wordt na het bezoek en wanneer het consultatieverslag kan worden verwacht.

Nadat de SCEN-arts contact heeft gehad met de arts en contactgegevens van de patiënt heeft ontvangen, neemt de SCEN-arts contact op met de patiënt of diens naasten voor het maken van een bezoekafspraak.

3.3 Bespreken consultatietaak SCEN-arts met patiënt

De SCEN-arts vraagt aan de arts om voorafgaand aan het bezoek met de patiënt (en evt. naasten) te bespreken dat:

  • de SCEN-arts contact op gaat nemen voor het afleggen van een huisbezoek;

  • het uitgangspunt is dat de SCEN-arts de patiënt (een deel van het gesprek) zonder andere aanwezigen spreekt om de vrijwilligheid van het verzoek vast te stellen en mogelijk ook andere wettelijke eisen te beoordelen;

  • de SCEN-arts de wettelijke zorgvuldigheidseisen toetst en daarbij verplicht is navraag te doen bij de patiënt naar deze eisen;

  • het niet de taak is van de SCEN-arts om toestemming voor euthanasie te verlenen;

  • de arts het centrale aanspreekpunt blijft voor de euthanasie en niet de SCEN-arts.

3.2 Gesprek met consultvragend arts

De SCEN-arts exploreert bij de arts of deze bereid is de euthanasie zelf uit te voeren en of deze van oordeel is dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan. De SCEN-arts exploreert in het gesprek ook of de arts de relevante geldende richtlijnen heeft gevolgd. Als de SCEN-arts signaleert dat de arts afwijkt van een richtlijn, bespreekt hij dat met de arts en noteert hij dit in het consultatieverslag.

Soms bestaat er geen, of slechts een korte (behandel-)relatie tussen arts en patiënt. De SCEN-arts besteedt in die situatie extra aandacht aan de vraag of de arts voldoende tijd heeft genomen om de situatie van de patiënt, in relatie tot de wettelijke zorgvuldigheidseisen, goed te  doorgronden. De arts moet zich immers zelf een beeld vormen van de situatie van de patiënt en de tijd nemen om de patiënt voldoende te leren kennen (zie KNMG-standpunt Beslissingen rond het levenseinde).

3.1 Aanvragen van een SCEN-consult

De SCEN-arts gaat alleen in op een verzoek voor een SCEN-consult van de arts die voornemens is om euthanasie zelf uit te voeren. Elke BIG-geregistreerde arts is bevoegd om euthanasie uit te voeren. Dit betekent dat dit ook een A(N)IOS kan zijn. De A(N)IOS vraagt in dat geval het SCEN-consult aan en niet de opleider. In uitzonderlijke gevallen kan een SCEN-consult ook door twee artsen gezamenlijk worden aangevraagd, bijvoorbeeld als een arts voorziet de uitvoering mogelijk niet te kunnen doen wegens afwezigheid. Beide artsen moeten dan individueel tot de overtuiging zijn gekomen dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. De SCEN-arts spreekt daarover met beide artsen en noteert dit in het SCEN-verslag. Ook moet de SCEN-arts onafhankelijk zijn ten opzichte van beide artsen en moet daarop ingegaan worden in het verslag.

1 Het lijden kan worden beschreven c.q. inzichtelijk worden gemaakt met behulp van het schema van Kimsma.

3.13 Na afloop van de procedure

De SCEN-arts kan contact met de arts opnemen om te bespreken hoe de procedure is verlopen, zo nodig steun te verlenen, en om feedback te krijgen over zijn optreden als SCEN-arts. De SCEN-arts stelt zich toetsbaar op en bespreekt mogelijke verbeterpunten met de arts. De SCEN-arts kan de arts vragen om na de euthanasiemelding het oordeel van de RTE door te geven.

Soms hebben nabestaanden inzagerecht in het medisch dossier en kunnen zij daardoor kennis nemen van het SCEN-verslag. Ook als er vragen zijn van de naasten over het optreden of het verslag van de SCEN-arts, blijft de arts het centrale aanspreekpunt over de euthanasie.

3.12 Overdragen aan andere SCEN-artsen

Wanneer de SCEN-arts zich (op onderdelen) onvoldoende bekwaam acht tot het geven van een oordeel, raadpleegt hij een collega SCEN-arts die wel bekwaam is op dat terrein. Het is ook mogelijk dat de SCEN-arts, na overleg met de arts, de casus overdraagt aan een collega SCEN-arts met deze expertise (zie ook paragraaf 4.6 en paragraaf 4.8).

3.11 Geldigheid consultatieverslag

Een consultatieverslag heeft een beperkte geldigheidsduur. Hoe lang deze is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. In de regel blijft het verslag van toepassing zolang de omstandigheden van de patiënt niet wezenlijk veranderen en het ziekteproces verloopt zoals verwacht. Daarbij zal het vaker gaan om dagen of weken dan om maanden. Als er langere tijd is verstreken, dan is een tweede contact met de SCEN-arts aanbevolen.

De SCEN-arts wijst de arts erop dat in het modelverslag voor de melding van de euthanasie uitleg gegeven moet worden als er enige tijd zit tussen consultatie en uitvoering van de euthanasie. Bijvoorbeeld, wat is er veranderd aan de situatie waardoor de euthanasie aanvankelijk niet, en later toch is uitgevoerd? De SCEN-arts kan de arts adviseren of in een dergelijk geval het opnieuw raadplegen van een SCEN-arts raadzaam is. Als er onduidelijkheid bestaat, bijvoorbeeld over het lijden of het verzoek, kan een tweede bezoek aan of telefonisch contact met de patiënt nodig zijn. Soms volstaat een telefonisch consult tussen SCEN-arts en arts. 

3.10 Consultatieverslag

De SCEN-arts geeft in een helder en volledig beargumenteerd oordeel aan of naar zijn mening wordt voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Het eindoordeel wordt per zorgvuldigheidseis onderbouwd en volgt logisch uit de eerdere beschrijvingen en overwegingen. Het is aan te bevelen om gebruik te maken van het Modelverslag SCEN-arts zodat zeker is dat alle relevante informatie verstrekt wordt. De SCEN-arts houdt er bij het formuleren van het verslag rekening mee dat het verslag mogelijk ingezien kan worden door de patiënt, daar het verslag onderdeel uitmaakt van het medisch dossier van de patient.

Het proces is afgerond als een consultatieverslag aan de arts is verstuurd en (zo nodig) toegelicht. De SCEN-arts kan door de arts worden bevraagd over de kwaliteit van het verslag.

De SCEN-arts overlegt met de arts over de termijn waarop het consultatieverslag geleverd kan worden. In principe wordt het consultatieverslag binnen enkele dagen aangeleverd. De SCEN-arts neemt daarbij de regels voor het delen van medische gegevens in acht (zie KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens). De arts dient (buitengewone omstandigheden daargelaten) vóór de uitvoering van de euthanasie het schriftelijke verslag te kunnen lezen. Als dit niet mogelijk is, moet de arts op andere wijze van de inhoud van het verslag op de hoogte zijn geraakt. De SCEN-arts neemt zelf, wanneer door omstandigheden het consultatieverslag langer op zich laat wachten, zo spoedig mogelijk contact op met de arts en geeft aan op welke termijn het consultatieverslag te verwachten is en waarom de vertraging is ontstaan.

3.9 Conclusies consultatie

De SCEN-arts spreekt tijdens het bezoek aan de patiënt geen (voorlopig) oordeel uit aan de patiënt of naasten, tenzij daarover afspraken zijn gemaakt met de arts. Het blijft uiteindelijk altijd de taak van de arts om het oordeel van de SCEN-arts (zo snel mogelijk) met de patiënt te bespreken.

De SCEN-arts onthoudt zich in elk geval van het bespreken van een oordeel als er nog onduidelijkheden of twijfels bestaan. Dit biedt de SCEN-arts de ruimte om de onduidelijkheden te onderzoeken, bijvoorbeeld door onduidelijkheden te bespreken met de arts, aanvullende informatie te raadplegen of nogmaals met de patiënt te spreken. Hij kan ook de arts adviseren om specifieke deskundigen te raadplegen, bijvoorbeeld bij vragen rond wilsbekwaamheid of behandelopties. De SCEN-arts kan daarnaast zelf een andere SCEN-arts of deskundige raadplegen als er nog onduidelijkheden bestaan.

De SCEN-arts wordt bij een consultatie niet gevraagd om een behandeladvies. Wanneer de SCEN-arts op grond van zijn observaties vermoedt dat er nog redelijke alternatieven bestaan die niet of onvoldoende zijn besproken met de patiënt – bijvoorbeeld rond palliatieve zorg – dan bespreekt de SCEN-arts deze met de arts en niet met de patiënt. Het is vervolgens aan de arts om deze alternatieven met de patiënt te bespreken en te verkennen of dit redelijke behandelopties zijn voor de patiënt. De SCEN-arts concludeert in dat geval dat (nog) niet aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.

Ook een consultatie met het oordeel dat er (nog) niet is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen is een formele consultatie. Bij een negatief SCEN-oordeel besteedt de SCEN-arts in het verslag extra aandacht aan de onderbouwing van zijn oordeel en biedt hij aan dit inhoudelijk met de arts te bespreken.

Als de SCEN-arts heeft geconcludeerd dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan omdat er redelijke andere oplossingen bestaan, dan kan het zijn dat de SCEN-arts in het vervolg van de procedure, bij een tweede consultatie, niet meer onafhankelijk is. Dit is met name het geval als de SCEN-arts invloed heeft gehad op de behandeling die de patiënt inmiddels heeft ondergaan. Dat betekent dat in die gevallen een andere SCEN-arts de consultatie moet overnemen. Als het advies van de SCEN-arts slechts ondersteunend is, zoals het advies om af te stemmen met een palliatief zorgteam of pijnpoli, dan kan in de regel volstaan worden met een addendum bij het eerdere oordeel.

3.8 De zorgvuldigheidseisen

De SCEN-arts beoordeelt of aan de zorgvuldigheidseisen a t/m d van de euthanasiewet is voldaan. De SCEN-arts beoordeelt dit mede op basis van zijn eigen bevindingen.

De SCEN-arts toetst de zorgvuldigheidseisen a t/m d van de euthanasiewet, te weten:

a.     Vrijwillig en weloverwogen verzoek

  • De SCEN-arts beoordeelt of de patiënt wilsbekwaam is ten aanzien van het euthanasieverzoek.

  • De SCEN-arts gaat na of de arts tot de conclusie heeft kunnen komen dat het verzoek van de patiënt vrijwillig en weloverwogen is. Hierbij kan een rol spelen of al vaker gesprekken zijn geweest over het euthanasieverzoek en hoe consistent de patiënt in zijn verzoek is.

  • Hij betrekt elementen als beïnvloeding, druk door anderen en het (eventueel schriftelijk) euthanasieverzoek.

b.     Uitzichtloos en ondraaglijk lijden

  • De SCEN-arts gaat na of de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De SCEN-arts moet dat kunnen beargumenteren (navolgbaar maken) door het lijden van de patient in kaart te brengen.

  • De SCEN-arts brengt het lijden in kaart vanuit het perspectief van de patiënt.1 Hij beschrijft wat de huidige klachten, symptomen en/of eventueel functieverlies betekenen voor de patiënt. Ook beschrijft hij of er sprake is van verergering van het lijden in de afgelopen periode en waaruit dat blijkt. De SCEN-arts brengt in kaart waarom de patiënt het huidige lijden ondraaglijk vindt, welke klachten, symptomen en/of functieverlies de patiënt het ergst vindt en waarom. Hij geeft weer hoe de patiënt zijn situatie ervaart. De SCEN-arts onderzoekt of er in de toekomst (een toename van) lijden te verwachten is als gevolg van mogelijke verergering van klachten, symptomen en/of functieverlies en waarop deze verwachting is gebaseerd. Hij bekijkt hoe de patiënt een mogelijke verergering beleeft.

  • De SCEN-arts beschrijft de omgevingsfactoren die van invloed zijn op de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt. Denk aan woonsituatie, draagkracht/last, hulpbehoefte, beschikbaarheid van mantelzorg en sociaal netwerk.

  • De SCEN-arts gaat na of er voldoende (onafhankelijke) deskundigen zijn geraadpleegd volgens de geldende richtlijnen (bijvoorbeeld bij patiënten met een psychische stoornis of patiënten met vergevorderde dementie).

c.     Voorgelicht over de situatie

  • De SCEN-arts onderzoekt of de arts de patiënt heeft voorgelicht over de situatie van de patiënt en de vooruitzichten. Ook bekijkt hij of de patiënt hier een adequaat beeld van heeft.

d.     Redelijke andere oplossingen

  • De SCEN-arts beoordeelt op grond waarvan de patiënt en de arts tot de overtuiging zijn gekomen dat er geen redelijke andere oplossingen zijn voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt.

  • De SCEN-arts exploreert welke therapeutische en palliatieve maatregelen zijn ingezet en wat daar het resultaat van was. De SCEN-arts bekijkt daarbij waarom een eventueel behandel- of zorgperspectief in de ogen van de patiënt en behandelend arts al dan niet een redelijke andere oplossing vormt.

De SCEN-arts komt op basis van bovenstaande punten tot een zelfstandige oordeelsvorming. De SCEN-arts oordeelt zo objectief en feitelijk mogelijk of is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet en oordeelt niet strikter of ruimer dan de wet. De SCEN-arts draagt zorg voor een deskundig en onpartijdig oordeel.

3.7 Het gesprek met de patiënt

Uitgangspunt is dat de SCEN-arts (een deel van) het gesprek met de patiënt voert zonder andere aanwezigen, zoals naasten, om de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek te kunnen vaststellen en bijvoorbeeld druk van buitenaf uit te sluiten.

Als de patiënt niet meer in staat is om verbaal te communiceren, blijft het wettelijke vereiste gelden dat de SCEN-arts de patiënt persoonlijk ziet en op een andere wijze via uitingen vaststelt dat sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Het kan hierbij gaan om non-verbale communicatie. De SCEN-arts vermeldt dan in het consultatieverslag op welke wijze de communicatie heeft plaatsgevonden en licht toe waarom hij overtuigd is van de vrijwilligheid van het verzoek van de patiënt. Soms is het nodig dat de SCEN-arts op een later moment terugkomt, wanneer de patiënt beter aanspreekbaar is.

3.6 Start van de consultatie

De SCEN-arts komt op het afgesproken tijdstip bij de patiënt, heeft voldoende tijd gereserveerd voor het gesprek en zorgt dat het gesprek ongestoord, in een veilige omgeving en in alle rust kan plaatsvinden.

De SCEN-arts vraagt na aan de patiënt en (eventueel) aanwezige naasten of het doel van het gesprek voldoende duidelijk is en stelt hen zo nodig op hun gemak. De SCEN-arts is zich bewust van de feitelijke en emotionele betekenis die patiënten en naasten kunnen toekennen aan een consultatie van de SCEN-arts. Hij heeft daar voldoende aandacht voor. De SCEN-arts maakt de patiënt en de naasten duidelijk dat de SCEN-arts geen toestemming geeft aan de arts om euthanasie uit te voeren, maar dat de SCEN-arts oordeelt of is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen.

3.5 Bestuderen van documentatie voorafgaand aan consultatie

De SCEN-arts bestudeert voorafgaand aan het bezoek aan de patiënt (een kopie van) de relevante gegevens uit het medisch dossier, inclusief alle relevante specialistenbrieven, eventueel aanwezige adviezen van (onafhankelijke) deskundigen, een eventueel aanwezig schriftelijk euthanasieverzoek en andere benodigde documenten. Eventuele verslagen van eerdere consultaties zijn ook onderdeel van het medisch dossier en relevant voor de SCEN-arts. Het is aan de arts om de SCEN-arts van de juiste documentatie te voorzien en daarbij de regels voor het delen van medische gegevens in acht te nemen (zie KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens). De SCEN-arts geeft aan welke informatie hij nodig heeft.

De SCEN-arts is zich ervan bewust dat hem niet wordt gevraagd om een oordeel te geven over de behandeling van de patiënt. Hij vraagt alleen documenten op bij de arts die relevant zijn voor het beoordelen van de euthanasiewens.

3.4 Planning van het consultatiebezoek

De SCEN-arts bespreekt met de arts wanneer het bezoek aan de patiënt plaatsvindt, wanneer en op welke wijze terugkoppeling gegeven wordt na het bezoek en wanneer het consultatieverslag kan worden verwacht.

Nadat de SCEN-arts contact heeft gehad met de arts en contactgegevens van de patiënt heeft ontvangen, neemt de SCEN-arts contact op met de patiënt of diens naasten voor het maken van een bezoekafspraak.

3.3 Bespreken consultatietaak SCEN-arts met patiënt

De SCEN-arts vraagt aan de arts om voorafgaand aan het bezoek met de patiënt (en evt. naasten) te bespreken dat:

  • de SCEN-arts contact op gaat nemen voor het afleggen van een huisbezoek;

  • het uitgangspunt is dat de SCEN-arts de patiënt (een deel van het gesprek) zonder andere aanwezigen spreekt om de vrijwilligheid van het verzoek vast te stellen en mogelijk ook andere wettelijke eisen te beoordelen;

  • de SCEN-arts de wettelijke zorgvuldigheidseisen toetst en daarbij verplicht is navraag te doen bij de patiënt naar deze eisen;

  • het niet de taak is van de SCEN-arts om toestemming voor euthanasie te verlenen;

  • de arts het centrale aanspreekpunt blijft voor de euthanasie en niet de SCEN-arts.

3.2 Gesprek met consultvragend arts

De SCEN-arts exploreert bij de arts of deze bereid is de euthanasie zelf uit te voeren en of deze van oordeel is dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan. De SCEN-arts exploreert in het gesprek ook of de arts de relevante geldende richtlijnen heeft gevolgd. Als de SCEN-arts signaleert dat de arts afwijkt van een richtlijn, bespreekt hij dat met de arts en noteert hij dit in het consultatieverslag.

Soms bestaat er geen, of slechts een korte (behandel-)relatie tussen arts en patiënt. De SCEN-arts besteedt in die situatie extra aandacht aan de vraag of de arts voldoende tijd heeft genomen om de situatie van de patiënt, in relatie tot de wettelijke zorgvuldigheidseisen, goed te  doorgronden. De arts moet zich immers zelf een beeld vormen van de situatie van de patiënt en de tijd nemen om de patiënt voldoende te leren kennen (zie KNMG-standpunt Beslissingen rond het levenseinde).

Hoofdstuk 3
De consultatie

3.1 Aanvragen van een SCEN-consult

De SCEN-arts gaat alleen in op een verzoek voor een SCEN-consult van de arts die voornemens is om euthanasie zelf uit te voeren. Elke BIG-geregistreerde arts is bevoegd om euthanasie uit te voeren. Dit betekent dat dit ook een A(N)IOS kan zijn. De A(N)IOS vraagt in dat geval het SCEN-consult aan en niet de opleider. In uitzonderlijke gevallen kan een SCEN-consult ook door twee artsen gezamenlijk worden aangevraagd, bijvoorbeeld als een arts voorziet de uitvoering mogelijk niet te kunnen doen wegens afwezigheid. Beide artsen moeten dan individueel tot de overtuiging zijn gekomen dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. De SCEN-arts spreekt daarover met beide artsen en noteert dit in het SCEN-verslag. Ook moet de SCEN-arts onafhankelijk zijn ten opzichte van beide artsen en moet daarop ingegaan worden in het verslag.

HOOFDSTUK 3
De consultatie