Lees meer over de ethische begrippen die de normatieve grondslagen van de WTL vormen.
Verdieping
Lees meer over de invloed die de rechtspraak heeft gehad op de WTL.
Verdieping
De WTL
Wettelijke kaders

Zelfbeschikking is uiteraard wel een thema in de WTL, een vrijwillig en weloverwogen verzoek is immers een noodzakelijke voorwaarde (zonder expliciet verzoek definieert de rechter de handeling als moord), maar het is geen voldoende voorwaarde. Euthanasie is dan ook geen recht van de patiënt en geen plicht voor de arts.

Barmhartigheid
De WTL is ontworpen om artsen te beschermen tegen strafrechtelijke vervolging. De wet is er niet, zoals in sommige andere landen, gekomen om patiënten bepaalde rechten te geven rondom het einde van het leven. Het leidend beginsel van de Nederlandse euthanasiewetgeving is de barmhartigheid van de arts, die een conflict van plichten ervaart tussen het beschermen van het leven en het verlichten van ondraaglijk lijden van de patiënt.

De HR formuleerde hier ook voor het eerst een juridische rechtvaardiging van deze handeling als een situatie van ‘force majeur’ (overmacht) vanwege een conflict van plichten. Namelijk tussen enerzijds de plicht om het leven te beschermen en anderzijds de plicht om het lijden op te heffen.

Een verdere stap vond plaats in de uitspraak van de HR in 1994 inzake het Chabot arrest. Psychiater Chabot voerde hulp bij zelfdoding uit bij een wilsbekwame vrouw die psychisch ondraaglijk leed en alle mogelijke behandelingen daarvoor afwees. De HR stelde in dat arrest dat de bron of de oorzaak van het lijden niet het essentiële element was, maar de mate waarin dat lijden werd ervaren. Men abstraheerde dus de gevolgen van de oorzaak.

De HR wees op de noodzaak van behoedzaamheid in dergelijke situaties en stelde als eis dat een tweetal face-to-face consultaties, waarvan in elke geval één door een consulent-specialist op het terrein van psychische ziekten, moet worden uitgevoerd.

Geschiedenis
De rechtspraak heeft veel invloed uitgeoefend op wat tegenwoordig als aanvaardbare euthanasie geldt. In het arrest van de eerste euthanasie rechtszaak (Postma zaak) zijn in het vonnis van 1974 de medische praktijk en normen aanvaard om tot verzachting van het lijden te komen door middel van morfine, met als gevolg een bedoeld overlijden. Maar de rechtbank heeft toen méér gedaan, namelijk afstand nemen van de stervensfase als voorwaarde voor dit handelen.

In die tijd was euthanasie vooral verbonden aan de context van uitbehandelde patiënten met kanker in de stervensfase.

De rechters voegden op eigen gezag aan het vonnis toe dat hen bekend was dat ‘zich vele gevallen van ongeneeslijke ziekten of laesies door ongeval, gepaard gaande met een zeer ernstig lichamelijk en of geestelijk lijden, voordoen, bij overigens vitale mensen, die in die toestand lange jaren in leven blijven’ en dat zij van oordeel zijn dat aan deze categorie patiënten ‘verzachting’ niet zou moeten worden onthouden.

Door deze uitspraak is de focus bij levensbeëindiging op ondraaglijk lijden komen te liggen.

Op wat ondraaglijk is, is in de daarop volgende uitspraken van de Hoge Raad (HR) voortgeborduurd. In het Schoonheim arrest uit 1984 accepteerde de HR de claim dat het verlies van persoonlijke waardigheid tot ondraaglijk lijden kan leiden en dat onthouding van de mogelijkheid het leven te laten beëindigen een waardig sterven onmogelijk kan maken.

Geschiedenis
De laatste voor de ontwikkelingen bepalende rechtszaak was de zogenoemde Brongersma zaak. Oud-senator Brongersma werd geconfronteerd met een algehele achteruitgang van zijn lichamelijke conditie, vele lichamelijke klachten, en ook met een toenemend sociaal isolement en gevoelens van zinloosheid. De rechtszaak tegen zijn huisarts Sutorius doorliep verschillende stappen bij verschillende rechtbanken met wisselende uitspraken van de getuigenexperts omtrent het lijden van Brongersma, alvorens de HR zich in 2002 uitsprak.

De belangrijkste conclusie van de HR was de uitspraak dat het lijden in elk geval in overwegende mate zijn oorsprong moest vinden in een medische classificeerbare ziekte of aandoening. Daarmee beperkte de HR de reikwijdte van het ondraaglijk lijden uit de uitspraak in de Chabot-zaak, waarin de HR stelde dat voor een beoordeling van het lijden geabstraheerd zou moeten worden van de oorzaak.

Vier ethische begrippen vormen de normatieve grondslagen van de Nederlandse euthanasiewetgeving. Klik op een tegel van het betreffende begrip.
Normatieve grondslagen van de WTL
Beschermwaardigheid van het leven is een fundamenteel ethisch begrip in onze samenleving. Vrijwel altijd werd uitgegaan van een absolute handhaving van dit uitgangspunt, tot de HR in 1984 in de Schoonheim-zaak daarop een ‘nuancering’ aanvaardde.De HR aanvaardde dat andere uitgangspunten belangrijker kunnen zijn dan deze absolute norm: er kan dus sprake zijn van een afweging. Er kwam zo ruimte voor opvattingen over de kwaliteit van leven, in tegenstelling tot beschermwaardigheid van het leven als absolute norm.
1. Beschermwaardigheid van het leven
Een arts heeft de plicht om lijden te verlichten, bij euthanasie betreft dat het verlichten van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. In de literatuur wordt barmhartigheid tegenwoordig ook wel plicht tot medemenselijkheid of plicht tot weldoen genoemd.De vraag of die plicht ook actief levensbeëindigend handelen impliceert wordt in de meeste landen negatief beantwoord. In Nederland hebben sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw de beroepsgroep, de rechtspraak en uiteindelijk de wetgever actieve levensbeëindiging mogelijkheid gemaakt.In 1984 formuleerde de HR een juridische rechtvaardiging voor levensbeëindigend handelen als noodtoestand (overmacht) vanwege een conflict van plichten, enerzijds de plicht het leven te beschermen, anderzijds het lijden te verlichten.
2. Barmhartigheid
Bij euthanasie ligt dat anders. Euthanasie is geen ‘normaal medisch handelen' en valt dus niet onder de WGBO. Euthanasie is daardoor geen plicht van de arts en geen recht van de patiënt.

Zelfbeschikking komt als thema wel aan de orde in de WTL, namelijk in de eis van een ‘vrijwillig en weloverwogen verzoek’. Zelfbeschikking is hiermee een noodzakelijke voorwaarde voor euthanasie (zonder expliciet verzoek definieert de rechter de handeling als moord), maar het is geen voldoende voorwaarde.

Met betrekking tot zelfbeschikking verdient een verzoek van patiënten met een psychiatrische stoornis aparte aandacht. De vraag moet worden beantwoord in hoeverre het verzoek voortkomt uit de psychiatrische stoornis (omdat deze de wil van iemand kan verstoren). In de rechtspraak is mede daarom de eis van een extra consultatie opgenomen, om bij patiënten met een psychiatrische aandoening de authenticiteit van een verzoek als uiting van zelfbeschikking vast te stellen.
Zelfbeschikking is één van de leidende uitgangspunten in het gezondheidsrecht. Binnen de medische ethiek wordt hierover meestal gesproken als ‘respect voor autonomie’.Het begrip zelfbeschikking kan op verschillende manieren gedefinieerd worden: als voorwaarde voor ‘volwaardig mens zijn’, als ideaal, als recht en als capaciteit (Esther Pans, De normatieve grondslagen van het Nederlandse Euthanasierecht, 2007, 287).Zelfbeschikking als recht is niet onbeperkt en wordt sowieso beperkt door mogelijke rechten van en schade aan anderen. In het gezondheidsrecht is het zelfbeschikkingsrecht vooral terug te zien in het toestemmingsvereiste uit de WGBO, en dus het recht om een voorgestelde (be)handeling te weigeren (schildrecht).

De WGBO geeft een patiënt ook het recht op (en de arts daarmee de plicht tot) volledige informatie over zijn situatie en behandelmogelijkheden, om zodoende tot een gewogen beslissing te kunnen komen. Patiënten hebben geen claimrecht, dat wil zeggen dat zij geen behandeling kunnen claimen, als deze niet medisch zinvol wordt geacht door de arts. Maar in de regel hebben zij wel recht op behandeling als zij hiervoor in aanmerking komen.
3. Respect voor autonomie (ethisch) of zelfbeschikking (juridisch)
In relatie tot het onderwerp zelfbeschikking moet ook artikel 2.2 uit de WTL genoemd worden. Dit artikel maakt het mogelijk dat in geval van wilsonbekwaamheid een schriftelijk verzoek, opgesteld op een moment dat de patiënt nog wel wilsbekwaam was, het mondelinge verzoek kan vervangen. Pans zegt daarover: ‘In theorie is de wettelijke regeling van de euthanasieverklaring vérgaand’. (Pans, 2007, 323)Als de toestand in de verklaring overeenkomt met de werkelijke situatie op dat moment, dan kán een arts overgaan tot euthanasie. De overige zorgvuldigheidseisen blijven van overeenkomstige toepassing. Over wat dat laatste precies betekent in de praktijk bestaat vooralsnog geen maatschappelijke consensus. Artikel 2.2 is mede gebaseerd op de gedachte van de continuïteit van de persoon, een gedachte die door sommigen wordt bestreden.
3. Respect voor autonomie (ethisch) of zelfbeschikking (juridisch)
Waardigheid is een term die in veel persoonlijke opvattingen en verklaringen een rol speelt als argument bij de onderbouwing van een euthanasieverzoek. Echter de term heeft veel verschillende en tegengestelde betekenissen en wordt gebruikt door zowel voor- als tegenstanders van euthanasie.‘Dignity is a useless concept’ luidde een editorial van de BMJ enkele jaren terug (Macklin, BMJ 2003, 327), terwijl andere auteurs het tegenovergestelde claimden. In de euthanasierechtspraak speelt het concept een beperkte rol.

4. Waardigheid